Verzuring van de oceaan
Wat is de impact van de economie op de oceaan?
De oceaan wordt zuurder omdat wij als mens de natuurlijke koolstofkringloop uit balans brengen – vooral door het opstoken van olie, gas en steenkool. Maar de invloed op de oceaan stopt niet bij verzuring. Om het volledige verhaal te begrijpen, beginnen we bij het begin: de koolstofcyclus.
De koolstofcyclus
De lucht die we inademen bestaat grotendeels uit stikstof (ongeveer 78%) en zuurstof (ongeveer 21%). In het restje dat overblijft zit koolstofdioxide (CO₂) – ongeveer 0,04% van de lucht bestaat uit CO₂. Voor de industriële revolutie zweefden er zo’n 280 ppm (deeltjes per miljoen) CO₂ in onze lucht.CO₂. In mei 2025 mat NASA gemiddeld ≈ 431 ppm CO₂. CO₂ is net als waterdamp een broeikasgas. En op vochtige dagen zit er zelfs meer waterdamp in de lucht dan CO₂. Beide gassen houden warmte vast en zorgen ervoor dat het de aarde leefbaar is voor mensen – niet te koud en niet te warm. Maar de hoge concentraties zorgen voor temperaturen en weersomstandigheden die de leefbaarheid verslechteren.
CO₂ is een eenvoudige, maar belangrijke verbinding: één koolstofatoom met twee zuurstofatomen. Samen vormen ze een gas dat je niet ziet of ruikt, maar dat overal om je heen is. Die verbinding kan veranderen – in een plant, in kalksteen, in suiker of zelfs in een schelp – afhankelijk van de chemische reactie die het ondergaat. Maar hoe vaak de koolstofverbindingen ook veranderen: de hoeveelheid koolstof op aarde blijft altijd hetzelfde. Het gaat alleen van de ene plek naar de andere, als een reiziger die telkens van jas verwisselt.
Koolstof zit overal – diep onder de grond, in de lucht, in de zee, in je lichaam en zelfs in je keukenkastje. De grootste voorraad ligt diep onder onze voeten, opgesloten in gesteente – sommige van die rotslagen liggen zelfs onder de oceaan. Ook in de bodem zit koolstof: in oude plantenresten, in kadavers, in uitwerpselen van dieren die niet meer verteren omdat er geen zuurstof bij kan. Geef het een paar miljoen jaar de tijd, en het verandert langzaam in fossiele brandstoffen zoals steenkool, olie of aardgas.
Alles wat leeft, leeft van en met koolstof. Planten, dieren, mensen – we zijn allemaal opgebouwd uit koolstofverbindingen. Zelfs je bord avondeten is een klein koolstofreservoir: pasta, rijst, suiker, aardappelen – allemaal vol koolstof. En natuurlijk zweeft er ook koolstof door de lucht en het water. In de atmosfeer is dat vooral in de vorm van CO₂, en in de oceaan zit het opgelost als bicarbonaat of carbonaat.
Koolstof is voortdurend in beweging. Het stroomt van het ene deel van de aarde naar het andere: van de lucht naar bomen, van planten naar dieren, van de oceaan naar de atmosfeer en weer terug. Deze voortdurende uitwisseling noemen we de koolstofcyclus. Koolstof reist in verschillende tempo’s over de aarde – soms razendsnel, soms tergend traag. Je kunt de koolstofcyclus daarom opdelen in vier ‘snelheden’:
- Supersnel: binnen dagen tot maanden wisselt koolstof van plek in de biosfeer. Denk aan planten die overdag CO₂ opnemen en ’s nachts weer een beetje uitademen.
- Snel: binnen één tot tien jaar stroomt koolstof tussen de atmosfeer en het oppervlaktewater van de oceaan.
- Langzaam: in tientallen tot honderden jaren wordt koolstof vanuit het warme oppervlaktewater naar de diepte van de oceaan gebracht.
- Zeer langzaam: sommige koolstof verdwijnt voor miljoenen jaren in gesteente of oceaanbodem – alsof het een slaapstand ingaat. Vulkanen spuwen het uit of mensen halen het naar boven – fossiele brandstoffen.

Elke keer dat koolstof van de ene plek naar de andere verhuist, verschuift het evenwicht. Komt er meer koolstof in de atmosfeer terecht, dan warmt de aarde verder op. Deze uitwisseling tussen de koolstofvoorraden is dynamisch. Eén specifieke CO2 molecuul blijft misschien kort in de atmosfeer. Het gaat echter niet om de verblijfsduur van één specifieke CO2 molecuul, maar om het surplus aan CO2 moleculen in de atmosfeer. De vraag is hoe we het overschot uit de atmosfeer krijgen.
Lange tijd keken wetenschappers hoopvol naar de oceaan. Die leek een soort reusachtige koolstofspons: ze neemt op wat wij uitstoten. Maar die spons blijkt haar grenzen te hebben – en raakt langzaam verzadigd. Het ligt dus ingewikkelder dan gedacht.
De oceaan koolstofcycli
Als we inzoomen op de oceaan, zijn er twee koolstofstromen die echt het verschil maken.
- De eerste is de snelle cyclus: CO₂ uit de lucht lost op in het bovenste laagje zeewater en kan daar weer net zo makkelijk uit ontsnappen – alsof de oceaan en de atmosfeer voortdurend ademhalen.
- De tweede is een veel tragere cyclus, diep onder het oppervlak. Koud, zwaar water zakt langzaam naar beneden en neemt koolstof mee de diepte in. Die verticale stroming is als een soort ondergrondse transportband – traag, maar cruciaal voor het lange werk.
De snelle koolstofcyclus
De eerste, snelle koolstofcyclus bestaat eigenlijk uit twee met elkaar vervlochten processen:
- de biologische cyclus
- de oplosbaarheidscyclus
In het onderstaande diagram staan ze netjes naast elkaar, maar in werkelijkheid lopen ze door elkaar heen. De oplosbaarheidscyclus zorgt ervoor dat er CO₂ in het water komt – en die CO₂ is precies wat plankton nodig heeft in de biologische cyclus.

De biologisch koolstofcyclus
De oceaan lijkt misschien eindeloos blauw en leeg, maar zit bomvol leven. Onderaan het voedselweb van het oceaanleven staat het fytoplankton. Dit microscopisch plankton leeft alleen in de bovenste, zonverlichte zone van de oceaan omdat het de energie van zonlicht nodig heeft voor fotosynthese – net als planten op het land. Het haalt CO₂ uit het water – en soms rechtstreeks uit de lucht – en gebruikt de zonne-energie om daar bouwstoffen van te maken.
Het fytoplankton neemt ook calcium ionen Ca2+ en carbonaat ionen CO32- op uit de omringende zee om de ingewikkelde calciumcarbonaat CaCO3 schubben te maken die je op de foto hieronder kunt zien. Een atoom met een ongelijk aantal protonen en elektronen – daardoor niet elektrisch neutraal – wordt ion genoemd. Dit wordt aangeduid met de + (meer protonen dan elektronen) of – (minder protonen dan elektronen) . Bij een neutraal atoom is het aantal protonen gelijk aan het aantal elektronen.

Bij het maken van CaCO3 komt weer CO₂ vrij. Dat lijkt misschien tegenstrijdig, maar het hoort bij wat we de biologische koolstofcyclus noemen: een voortdurend heen-en-weer tussen opname en afgifte van CO₂.
Toch wordt fytoplankton gezien als een belangrijke koolstofvoorraad. Waarom? Omdat het de C van CaCO₃ – de koolstof dus – tijdelijk vastlegt in zijn kalkstructuur. En omdat er zó ontzettend veel van die kleine planktondeeltjes in de oceaan zitten, telt dat tijdelijke beetje bij elkaar op tot een grote hoeveelheid.
De oplosbaarheid cyclus
De ‘oplosbaarheidscyclus’ draait om wat er gebeurt wanneer CO₂ zich een weg baant van de lucht naar de oceaan – en soms weer terug.
Het begint met iets wat water heel goed kan: gassen oplossen. CO₂ uit de lucht lost moeiteloos op in zeewater, alsof het erin wegzakt. Maar dat gebeurt niet willekeurig – het volgt natuurkundige regels.
Zolang er meer CO₂ in de lucht zit dan in het water eronder, stroomt het gas vanzelf de oceaan in. Pas als de concentratie in beide richtingen ongeveer gelijk is – wat wetenschappers de partiële drukbalans noemen – komt het tot rust.
Je kunt het zien als een soort ademhaling tussen oceaan en atmosfeer: als de lucht een overschot aan CO₂ heeft, neemt het water een slok. Maar hoe voller het water raakt, hoe minder dorst het heeft.
Als CO₂ oplost in water gaat het een chemische reactie aan. Het vormt nieuwe stoffen: bicarbonaat (HCO₃⁻) en carbonaat (CO₃²⁻). Hierbij komen waterstofionen H+ vrij, die de pH-graad van het oceaanwater verlagen – het oceanwater wordt zuurder.
Wanneer CO₂ met water reageert en verandert in andere stoffen – zoals bicarbonaat – verdwijnt het uit de gasfase. Met andere woorden: het telt niet meer mee als CO₂-gas in het water. Zo ontstaat er ruimte voor meer CO₂ om op te lossen. Door dit proces heeft de oceaan uiteindelijk ongeveer vijftig keer zoveel koolstof opgeslagen als de atmosfeer – het grootste deel in de vorm van bicarbonaationen (HCO₃⁻).
Maar hoe stevig is die verhouding van 50:1 eigenlijk? Is dat blijvend? Of schuift dat evenwicht, nu we zoveel extra CO₂ uitstoten, langzaam uit elkaar? Dat is de vraag waar steeds meer wetenschappers zich zorgen over maken.
Verzadiging
Als de aarde opwarmt, warmen de oceanen mee. Dat komt doordat diepe oceanen een groot zwart oppervlak zijn en niet blauw zoals de meeste mensen denken. En zoals je misschien weet: zwart absorbeert warmte. Hoe warmer het water wordt, hoe minder goed het CO₂ oplosbaar is.
Het water verliest ook aan oplosbaarheid doordat het verzadigd raakt – er past gewoon niet veel meer bij. De biologische cyclus draagt daaraan bij, en ook de langzame koolstofcyclus.

De langzame koolstofcyclus
Zeker! Hieronder vind je een duidelijker en vloeiender versie van de tekst, in een toegankelijke en beeldende schrijfstijl die past bij optie 2. De inhoud blijft behouden, maar de samenhang is versterkt en vakjargon wordt waar nodig uitgelegd:
De langzame koolstofcyclus in de oceaan wordt vooral aangedreven door de dichtheid van het water – met andere woorden: hoe zwaar het water is. Twee dingen maken zeewater zwaarder:
- meer zout
- lagere temperatuur
Op een paar specifieke plekken op aarde gebeurt iets bijzonders. Daar koelt het oppervlaktewater af én neemt het zoutgehalte toe als er zee-ijs gevormd wordt (want het zout blijft achter in het water). Het water wordt dan zó zwaar dat het begint te zinken.
Dat zinkende water sleept CO₂ en andere opgeloste stoffen mee naar de diepte. Zo schuiven koude, koolstofrijke waterlagen langzaam onder warmere, koolstofarme lagen. Dit proces – waarbij CO₂ letterlijk de diepte in wordt gezogen – wordt de oplosbaarheidspomp genoemd.
Koolstof wordt op twee manieren opgeslagen in de oceaan:
- in anorganische verbindingen, zoals bicarbonaat (HCO₃⁻)
- in organische verbindingen, zoals de bouwstoffen van levende wezens
Een voorbeeld van zo’n organische opslag is calciumcarbonaat, het kalkmateriaal waarmee fytoplankton zijn uitwendig skeletje bouwt.
Koel water houdt meer anorganische koolstof vast dan warm water. Daardoor vormen koude oceanen een soort koelvak voor koolstof – een plek waar CO₂ het liefst even blijft hangen.
Maar er is nog een tweede manier waarop koolstof de diepte in reist: via het leven zelf. Fytoplankton neemt in het zonovergoten oppervlaktewater CO₂ op en zet dit via fotosynthese om in organisch materiaal. Een klein deel daarvan zinkt – bijvoorbeeld als een dode planktoncel of uitwerpsel – langzaam naar beneden.
In de diepte komen bacteriën in actie. Zij breken het organisch materiaal af en ademen de koolstof weer uit, in anorganische vorm. Dit hele proces – van opname aan het oppervlak tot afbraak in de diepte – wordt de biologische pomp genoemd. Samen met de oplosbaarheidspomp zorgt het ervoor dat de oceaan een enorme opslagplaats is voor koolstof.
In het diagram hieronder zie je een aantal gele cirkels. Die geven de plekken aan waar het oceaanwater het sterkst naar beneden stroomt. Op die plekken wordt het oppervlakwater zó koud en zout – en dus zo zwaar – dat het langzaam wegzinkt naar de diepte. Deze plekken worden ook wel koolstofgootstenen genoemd (carbon sinks), omdat ze CO₂ uit de bovenste lagen van de oceaan de diepte in trekken. Dat maakt ruimte voor nieuw water dat, van onderaf, weer opstijgt – water dat nog relatief koolstofarm is.
Hoe dat opstijgen precies werkt, is nog een raadsel. Wetenschappers weten dat stromingen in de diepe oceaan een rol spelen, maar veel details zijn onbekend. Geen wonder – de oceaan is op sommige plekken bijna 10 kilometer diep, en onderzoek doen in die duisternis is allesbehalve eenvoudig.
In het onderste diagram zie je waar het water juist omhoogkomt: vooral rond de evenaar. Dat komt door de horizontale stromingen aan het zeeoppervlak – de rode routes. Op het noordelijk en zuidelijk halfrond stromen ze in tegenovergestelde richtingen. Waar die stromen uit elkaar drijven, wordt diep water omhoog getrokken. Waar ze juist samenkomen, duwt het oppervlakwater naar beneden.
Hoe snel de langzame koolstofcyclus draait, hangt af van het dichtheidsverschil tussen waterlagen. En die dichtheid? Die wordt bepaald door temperatuur en zoutgehalte. Hoe warmer het water, hoe lichter het wordt. En hoe meer zoet water (door regen of smeltend ijs) in de oceaan terechtkomt, hoe lager het zoutgehalte – en dus ook de dichtheid.
Warmer, lichter, zoeter water betekent: minder zinken, minder transport, en dus een langzamer koolstofsysteem.
Kortom: klimaatverandering remt de motor af die normaal gesproken CO₂ de oceaan in trekt.

Oceaanstromingen
Er wordt aardig wat geroerd in de oceaan, zoals je in de diagrammen hierboven kunt zien. Oceanografen maken onderscheid naar grofweg twee stromingen: de oppervlakte of horizontale stroming van oceaanwater en de verticale stroming die water verplaatst van de bodem van de oceaan naar de oppervlakte.
De horizontale stroming
De horizontale stroming wordt vooral veroorzaakt door wind die het water meeneemt. Denk hierbij aan een brede sloot of een smal kanaal. Als het windstil is staat het water in deze oppervlaktewateren stil, in ieder geval voor het blote oog, maar als het gaat waaien zie je dat het water verplaatst wordt door de wind. Je ziet zelfs golfjes op het water. Dit werkt hetzelfde in de oceaan. Inzicht in de horizontale oceaanstromen is belangrijk in verband met het transport van warmte over de aardbol.
De beweging van water door wind kun je natuurkundig verklaren. De bewegende deeltjes in de lucht geven energie, bewegingsenergie, af aan de deeltjes in het water. Daardoor komt het water in beweging. Deze beweging dringt langzaam door tot diepere oceaanlagen, maar remt af als het op de oceaanbodem stuit. De stromingen vervoeren niet alleen warmte, maar ook voedingstoffen – en plastic afval.
Als het water tegen land aan botst, verandert het van richting. Op het noordelijk halfrond ontstaan daardoor grote stromingen die tegen de klok in draaien, terwijl ze op het zuidelijk halfrond met de klok mee gaan.
In de Antarctische oceaan stroomt het water helemaal rond Antarctica, zonder ergens land tegen te komen. De stroming gaat van west naar oost en heet de Antarctische circumpolaire stroom. Deze stroom verbindt de Atlantische Oceaan, de Grote Oceaan en de Indische Oceaan met elkaar.
Het reliëf van de oceaanbodem speelt ook een rol in de richting van het water. Hoewel het oceaanoppervlak er vlak uitziet, is de bodem net zo gevarieerd als het land: met bergen, dalen en diepe kloven. Onderzeese bergketens die dicht onder het oppervlak liggen, kunnen de stroming afbuigen. Water zoekt altijd de weg van de minste weerstand.
Eb en vloed, de getijdenstroming, is ook een horizontale stroming. Deze heeft nauwelijks invloed op het transport van warmte, maar wél op het mengen van waterlagen. Daardoor kunnen lokaal het zoutgehalte en de temperatuur veranderen. En dat heeft gevolgen voor de verticale stroming, vooral in gebieden waar het getij sterk is.
De verticale stroming
In vergelijking met horizontale stromingen bewegen verticale stromingen veel langzamer. Waar horizontale stromingen dagelijks kilometers afleggen, doen verticale stromingen er honderden jaren over om water van de diepzee naar het oppervlak te brengen en weer terug. Er is zelfs oceaanwater dat al duizend jaar geen zonlicht meer heeft gezien.
Verticale stromingen ontstaan door verschillen in dichtheid van waterlagen. Dat werkt vergelijkbaar met lucht: warme lucht stijgt op boven koudere lucht. Daar is het principe van heteluchtballonnen op gebaseerd. Bij water is het net zo: warm water is lichter dan koud water. De dichtheid van water hangt niet alleen af van temperatuur, maar ook van het zoutgehalte. Water met een hoger zoutgehalte heeft een grotere dichtheid. Water met de grootste dichtheid zakt naar beneden omdat het zwaarder is.
Water koelt af door contact met koudere lucht of met zee-ijs, maar ook wanneer het terechtkomt in koelere klimaatzones via horizontale stromingen. Wind kan het oppervlak verder afkoelen – een beetje zoals blazen op een kop hete thee. Zodra water zinkt, komt het buiten bereik van zonlicht en warmt het niet meer op.
De verticale stroming verloopt niet alleen trager, maar ook minder gericht. Je ziet dat terug als je een druppel kleurstof in een glas water laat vallen: de kleurstof zakt, maar verspreidt zich ook langzaam horizontaal door het hele glas. Zo werkt het in de oceaan ook. Het koude water zakt niet direct naar de bodem, maar verspreidt zich ook in horizontale richting.
Verzuring van de oceaan
Tot nu toe hebben we gekeken naar de rol van de oceaan in de koolstofcyclus en hoe ze CO₂ opneemt. Van nature hield de ecologische koolstofcyclus alles in een dynamisch evenwicht. Maar door het verbranden van fossiele brandstoffen heeft de mens veel extra CO₂ toegevoegd – meer dan de natuur kan verwerken.
Ruim 30% van dit overschot belandt in de oceaan. Als het fytoplankton het niet allemaal kan opnemen, gaan er chemische reacties lopen die een sneeuwbaleffect veroorzaken. Hoe dat precies werkt, zie je in het filmpje hieronder:
Door de daling van de pH-waarde – oftewel de verzuring – krijgen organismen met een exoskelet, zoals schelpdieren, het moeilijk. Ze kunnen hun schaal lastiger vormen en de schelpen zijn zwakker. Dit kun je vergelijken met de verzuring van natuurgebieden in Nederland door de ammoniakuitstoot van grote veehouderijen. Daar worden de botten (endoskeletten) van jonge vogels zwakker, met een afname van de populatie als gevolg.
Sommige soorten fytoplankton en zoöplankton hebben ook een exoskelet. Een paar soorten kunnen zich door hun snelle voortplanting aanpassen aan de zuurdere omstandigheden. Maar bij andere soorten zien wetenschappers de aantallen juist dalen. Minder plankton betekent minder opname van CO₂ – en zo verzuurt de oceaan nog verder.
Wat is de impact van oceaanverzuring op de economie?
Waar het verbranden van fossiele brandstoffen en klimaatverandering invloed hebben op de oplosbaarheidscyclus – en daarmee op de hoeveelheid CO₂ die de oceaan kan opnemen – heeft oceaanverzuring, die ontstaat door een teveel aan CO₂ in het water, vooral effect op de biologische cyclus. En juist die biologische cyclus is belangrijk voor onze voedselvoorziening.
Het meest in het oog springende gevolg van oceaanverzuring is de impact op schaal- en schelpdieren, zoals mosselen en oesters. Deze dieren worden vaak gekweekt in ‘banken’ in getijdengebieden: plekken die bij vloed onder water staan en bij eb droogvallen, zodat de schelpdieren geoogst kunnen worden. In het filmpje hieronder zie je een oesterkweker aan het werk in een gebied dat bekendstaat om opwaarts stromend water. Dit opwellende water is kouder en bevat van nature veel voedingsstoffen – dat was altijd een voordeel voor de groei van oesters. Maar datzelfde water is ook rijk aan CO₂ dat al lang in de diepe oceaan zat opgeslagen. Hierdoor komen extra waterstofionen mee naar boven, waardoor de pH-waarde daalt en de schelp van de oesters wordt aangetast.
Naast dit voor de hand liggende effect op de kweek en vangst van schelpdieren en krabben, heeft oceaanverzuring ook gevolgen voor de visserij. Vissen hebben geen exoskelet, maar ze merken de verzuring wel. Veel vissen kunnen normaal gesproken de pH-waarde van hun bloed stabiel houden, maar als het oceaanwater zuurder wordt, kost dat steeds meer energie en raakt dat evenwicht makkelijker verstoord. Dit kan de chemische processen in het lichaam beïnvloeden. Bij mensen kan een kleine daling van de bloed-pH al ernstige gevolgen hebben; bij vissen kan het leiden tot een hogere sterfte en een lagere voortplanting. Zo kan de visstand afnemen.
De visstand neemt ook af als de populaties fyto- en zoöplankton afnemen. Fytoplankton vormt de basis van het voedselweb in de oceaan. Hun afmetingen variëren van enkele tot honderden micrometers – kleiner dan een zandkorrel. Ze worden gegeten door zoöplankton, dat weer gegeten wordt door vissen. Walvissen slokken soms tonnen plankton tegelijk op.
Als plankton geen kalkskeletjes meer kan maken – doordat waterstofionen binden aan carbonaationen – en zich niet snel genoeg kan aanpassen aan de verzuring, dalen de planktonpopulaties. Dit werkt door het hele voedselweb heen en brengt de visstand nog verder in gevaar.
Minder plankton betekent ook dat er minder CO₂ wordt vastgelegd in de biologische cyclus. Je kunt dat vergelijken met ontbossing op het land: minder bomen betekent minder CO₂-opname, net als minder plankton in zee. Samen met andere veranderingen in de oceaan – zoals opwarming en verzadiging – betekent dit dat we niet onbeperkt op de oceaan als koolstofopslag kunnen blijven rekenen. Michael J. Follows, auteur van Ocean Dynamics and the Carbon Cycle, vergeleek de oceaan ooit met een badkuip en de atmosfeer met een theekopje: “Stel je voor dat de badkuip overloopt.”
De oceaan heeft ons tot nu toe geholpen bij het opvangen van de effecten van fossiele brandstoffen. Maar wij zullen ons ook moeten aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. Eén van de natuurlijke systemen die daarbij een sleutelrol speelt, zijn de koraalriffen. Koraalriffen bestaan uit kalk (CaCO₃) en komen vooral voor in tropische wateren. Ze vormen een natuurlijke golfbreker die kusten beschermt tegen erosie en overstromingen, omdat ze tot wel 97% van de kracht van golven kunnen absorberen. Gezonde riffen bieden bescherming, zelfs tijdens zware stormen en tsunami’s. Maar koraal heeft zwaar te lijden onder verzuring. Hoe dat werkt, zie je in het volgende filmpje:
Koraalriffen beslaan maar 0,1% van het zeeoppervlak, maar zijn goed voor ongeveer 25% van de mariene biodiversiteit. Ze zijn van onschatbare waarde als bron van voedsel, beschutting, medicijnen en ook cultureel en economisch belangrijk. De Dasgupta Review laat zien dat van de 120.000 soorten op de IUCN Rode Lijst er meer dan 32.000 met uitsterven bedreigd zijn, waaronder 33% van de rifbouwende koralen (IUCN, 2020). En dat zijn alleen de koralen zelf – niet het zeeleven dat van het rif afhankelijk is voor voedsel en een schuilplek, zoals te zien is in dit filmpje van National Geographic.
Biodiversiteit is ook belangrijk voor de voedselvoorziening. Dit bleek uit een studie gedaan door Joey Bernhardt van Yale en Mary I. O’Connor van de Universiteit van British Columbia.
Voor de studie analyseerden Bernhardt en O’Connor 7.245 voedingsstofmonsters van 801 zee- en zoetwatervissen en ongewervelde dieren. Al kunnen mensen zelfs met vis en schaal- en schelpdieren uit minder diverse ecosystemen in hun eiwitbehoefte voorzien, om in hun behoefte aan belangrijke voedingsstoffen zoals calcium, ijzer en zink te voorzien, is er een grote biodiversiteit nodig.
De onderzoekers zagen dat het eiwitgehalte tussen soorten nauwelijks verschilt, maar dat de hoeveelheid mineralen en essentiële vetzuren sterk varieert. Daarom kan zeevoedsel afkomstig uit biodiverse ecosystemen helpen bij het bestrijden van “verborgen honger”, waarbij mensen wel toegang hebben tot voldoende calorieën, maar niet tot voldoende microvoedingsstoffen.
We weten nog altijd verrassend weinig over de oceaan, het oceaanleven en hoe ecosystemen samenhangen – en dat geldt ook voor wetenschappers. Het is goed mogelijk dat de oceaan ons nog voor de grootste verrassing zal stellen.
Journaliste Bernice Noteboom maakte voor de NPO een reportage over de oceaan in het kader van de documentaireserie Klimaatjagers, waarin veel van wat hierboven aan de orde is gekomen, terugkomt.
Gebruikte bronnen
- Ocean Dynamics and the Carbon Cycle, Richard G. Williams & Michael J. Follows, Cambridge University Press, 2011
- Sinks for Anthropogenic Carbon, geraadpleegd in Juni 2021, https://physicstoday.scitation.org/doi/10.1063/1.1510279
- Ocean Acidification, geraadpleegd in Juni 2021, https://ocean.si.edu/ocean-life/invertebrates/ocean-acidification
- Ocean Carbon Uptake, geraadpleegd in Juni 2021, https://www.pmel.noaa.gov/co2/story/Ocean+Carbon+Uptake
- Ocean Chemistry, geraadpleegd in Juni 2021, https://www.acs.org/content/acs/en/climatescience/oceansicerocks/oceanchemistry.html
- The Carbon Cycle, NASA, Earth Observatory, geraadpleegd in Juni 2021, https://earthobservatory.nasa.gov/features/CarbonCycle
- Introduction to Chemistry, Ions, geraadpleegd in Juni 2021, https://courses.lumenlearning.com/introchem/chapter/ions/
- Ocean Circulation, geraadpleegd in Juli 2021, https://ocean-climate.org/en/awareness/ocean-circulation/
- Coral Reefs, geraadpleegd in Juli 2021, http://nrcsolutions.org/coral-reefs/
- The Economics of Biodiversity: The Dasgupta Review, Sir P. Dasgupta, 2021
- Biodiversity’s healthy byproduct—nutrient-rich seafood, geraadpleegd in juli 2021, https://phys.org/news/2021-04-biodiversity-healthy-byproductnutrient-rich-seafood.html
Recente reacties