Verzuring van de oceaan

Wat is de impact van de economie op de oceaan?

De verzuring van de oceaan wordt veroorzaakt doordat de mens, met name door het verbranden van fossiele brandstoffen, heeft ingegrepen in de koolstofcyclus. Omdat de impact hiervan op de oceaan groter is dan alleen de verzuring, bespreken we hier het bredere plaatje en beginnen we bij de koolstofcyclus.

De koolstofcyclus

De atmosfeer bestaat voor zo’n 78% uit stikstof en zo’n 21% uit zuurstof. Hier kun je uit opmaken dat koolstofdioxide, CO2, slechts een klein aandeel heeft in de atmosfeer: ongeveer 0,04%. Als de vochtigheidsgraad hoog is, zit er nog meer waterdamp in de atmosfeer, dan CO2. Waterdamp en CO2 zijn beide broeikasgassen. De meest recente gegevens over het CO2 gehalte in de atmosfeer volgens de NASA was in 2021 416 parts per million (ppm). Dit betekent dat gemiddeld genomen een miljoen deeltjes in de atmosfeer, 416 deeltjes CO2 bevat. 

CO2 is een koolstofverbinding, een koolstofatoom die een verbinding is aangegaan met twee zuurstofatomen. Deze atomen kunnen door een chemische reactie andere verbindingen aangaan, maar de totale hoeveelheid koolstof op aarde blijft gelijk. 

Koolstof is op aarde te vinden in zogenaamde reservoirs. Het grootste gedeelte van deze koolstof is opgeslagen in rotsen. Een deel van die rotsen bevindt zich onder water als oceaangesteente. Het is ook in de bodem te vinden als plantenresten of resten van dode dieren of uitwerpselen van levende dieren die niet meer verteren omdat ze afgesloten zijn van zuurstof. Het duurt miljoenen jaren voor deze organische stoffen fossiele brandstoffen worden, zoals aardgas, olie of steenkool. Planten en dieren zijn ook een koolstofreservoir, ze zijn grotendeels uit koolstofverbindingen opgebouwd. Daarnaast is koolstof opgeslagen in het voedsel dat we nog niet geconsumeerd hebben, denk bijvoorbeeld aan pasta, suiker, rijst, aardappelen, enzovoort. Tot slot komt koolstof in verschillende verbindingen voor in de atmosfeer en in de oceaan, waarvan de bekendste CO2 is.  

Koolstof stroomt tussen elk reservoir in een uitwisseling die de koolstofcyclus wordt genoemd, met langzame en snelle componenten. Deze zie je in het diagram hieronder. Het diagram maakt onderscheid naar:

  • een zeer snelle cyclus die minder dan een jaar duurt in de biosfeer. De biosfeer is het gedeelte van de aarde dat bewoond wordt door levende wezens. Het bestaat dus uit een deel lucht, water en land. In dit geval gaat het alleen om de uitwisseling tussen lucht en land.
  • een snelle cyclus die een jaar tot tien jaar duurt in de uitwisseling tussen de oceaan en de atmosfeer.
  • een langzame cyclus die tien tot honderden jaren kan duren in de uitwisseling tussen het oppervlaktewater van de oceaan, het gedeelte waar de zon in doordringt, en de diepe oceaan.
  • een zeer langzame cyclus die meer dan honderden tot miljoenen jaren kan duren in de uitwisseling tussen de aardkorst en de atmosfeer.
Bron: Climate-change-knowledge.org

Elke verplaatsing van koolstof uit het ene reservoir, zorgt voor meer koolstof in een ander reservoir. Als er meer CO2 verplaatst wordt naar de atmosfeer, dan draagt dit bij aan het opwarmen van de aarde. Deze uitwisseling tussen de reservoirs is dynamisch. Eén specifieke CO2 molecuul verblijft misschien kort in de atmosfeer, maar het gaat niet om de verblijfsduur van één specifieke CO2 molecuul, maar om het surplus aan CO2 moleculen in de atmosfeer. Vóór de industriële revolutie was de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer ongeveer 280 ppm. De vraag is hoe we het overschot uit de atmosfeer krijgen. Tot voor kort was alle hoop op de oceaan gevestigd. Men dacht dat de oceaan één grote koolstofspons is. Dit ligt echter genuanceerder.

Als we ons focussen op de oceaan, dan zijn twee koolstofcycli van belang: de snelle koolstofcyclus die het resultaat is van de uitwisseling tussen de atmosfeer en het oppervlaktewater van de oceaan, en de langzame koolstofcyclus die het resultaat is van de verticale stroming in de oceaan.

De snelle koolstofcyclus

De eerste, snelle, koolstofcyclus, bestaat eigenlijk uit twee cycli: 

  • De oplosbaarheid cyclus en
  • De biologische cyclus.

In het onderstaande diagram staan deze naast elkaar, maar in werkelijkheid zijn ze met elkaar verweven. 

Bron: NOAA Pacific Marine Environmental Laboratory Carbon Program

De biologisch koolstofcyclus

De oceanen zijn vol van leven. Onderaan het voedselweb van het oceaanleven bevindt zich het fytoplankton. Fytoplankton leeft, net als planten, door middel van fotosynthese. Hiervoor onttrekken ze CO2 aan de oceaan of de atmosfeer. Hiermee produceren ze in combinatie met zonlicht bouwstenen die hun leven in stand houden. Water absorbeert de straling van de zon die gebruikt wordt in fotosynthese. Daardoor dringt zonlicht maar enkele tientallen meters door in het oceaanwater. Daarom leeft het fytoplankton alleen in deze zonlicht-zone.

Het fytoplankton neemt ook calcium ionen Ca2+ en carbonaat ionen CO32- op uit de omringende zee om de ingewikkelde calciumcarbonaat CaCO3 schubben te maken die je op de foto hieronder kunt zien. Een atoom met een ongelijk aantal protonen en elektronen – daardoor niet elektrisch neutraal – wordt ion genoemd. Dit wordt aangeduid met de + (meer protonen dan elektronen) of – (minder protonen dan elektronen) . Bij een neutraal atoom is het aantal protonen gelijk aan het aantal elektronen.

Bron: Wikimedia Commons, by Alison R. Taylor, University of North Carolina Wilmington Microscopy Facility

Bij het maken van CaCO3 produceert het fytoplankton CO2. Dit is de biologische cyclus. 

Al is het onduidelijk of fytoplankton per saldo meer CO2 opneemt dan uitstoot, wordt het fytoplankton toch als een belangrijk koolstofreservoir gezien, vanwege de opslag van koolstof, de C in CaCO3 in het uitwendige skelet, in combinatie met de grote hoeveelheid fytoplankton in de oceaan.

De oplosbaarheid cyclus

De ‘oplosbaarheid cyclus’ verwijst naar de cyclus die het gevolg is van twee scheikundige processen:

  • De oplossing van CO2 in water. Dit is mogelijk doordat water een goed oplosmiddel is. 
  • De uitwisseling van gassen tussen atmosfeer en oceaan. Dit is een natuurkundig-scheikundig proces dat wordt beheerst door het verschil in gasconcentraties tussen atmosfeer en oceaan. Telkens wanneer de partiële druk van een gas in de atmosfeer boven het wateroppervlak stijgt, zal het gas in dat water opgenomen worden totdat de partiële drukken op het grensvlak tussen lucht en water weer met elkaar in evenwicht zijn.

De oplossing van CO2 in water betekent dat CO2 met water reageert. Tijdens deze reactie worden andere koolstofverbindingen geproduceerd: bicarbonaat ionen HCO3  en carbonaat ionen CO32–  . Hierbij komen waterstofionen H+ vrij, die de pH-graad van het oceaanwater verlagen. 

Door de reactie van CO2 met water, wordt de gasconcentratie van CO2 in de oceaan lager. Het is immers getransformeerd naar andere koolstofverbindingen. Het resultaat is, dat er zo’n vijftig maal meer koolstof  in de oceaan is opgeslagen dan in de atmosfeer. Het merendeel in de vorm van bicarbonaat ionen HCO3 . De vraag is of dat blijvend is, en of we altijd op de verhouding van 50:1 mogen rekenen. 

Door de opwarming van de aarde, warmen de oceanen ook op. Bedenk dat de diepe oceanen een groot zwart oppervlak zijn en zwart warmte absorbeert. Door een toename van de water temperatuur, verliest het water aan oplosbaarheid. 

Het water verliest ook aan oplosbaarheid doordat het verzadigd raakt. Daar draagt de biologische cyclus aan bij, maar ook de langzame koolstofcyclus. Maar vóór we ingaan op de langzame koolstofcyclus, willen we eerst stilstaan bij oceaanstromingen.

Bron: ocean-climate.org

Oceaanstromingen

Er wordt aardig wat geroerd in de oceaan, zoals je in het diagram hierboven kunt zien. Oceanografen maken onderscheid naar grofweg twee stromingen: de oppervlakte of horizontale stroming van oceaanwater en de verticale stroming die water verplaatst van de bodem van de oceaan naar de oppervlakte. 

De horizontale stroming

De horizontale stroming wordt vooral veroorzaakt door wind die het water meeneemt. Denk hierbij aan een brede sloot of een smal kanaal. Als het windstil is staat het water in deze oppervlaktewateren stil, in ieder geval voor het blote oog, maar als het gaat waaien zie je dat het water verplaatst wordt door de wind. Je ziet zelfs golfjes op het water. Dit werkt hetzelfde in de oceaan. 

Grote delen van de oceaan kun je vergelijken met een grote badkuip, met de randen van de werelddelen als rand van de badkuip. Als het water daar tegenaan stroomt, verandert het van richting. Dit leidt op het noordelijk halfrond tot golfstromen die tegen de klok ingaan en op het zuidelijk halfrond tot golfstromen die met de klok mee gaan. In de Antarctische oceaan komt het stromende water geen land tegen dat het van richting veranderd. Daar stroomt de Antarctische circumpolaire stroom van het westen naar het oosten om Antarctica heen. Deze oceaanstroom vormt de verbinding tussen de Atlantische Oceaan, de Grote Oceaan en de Indische Oceaan. Inzicht in de horizontale oceaanstromen is belangrijk in verband met het transport van warmte over de aardbol. 

De richting van de stromingen wordt ook beïnvloed door het reliëf van de oceaanbodem. Wij zien het oceaanoppervlak als één grote vlakte, maar onder water zijn er bergen en dalen net als op het land. Verzonken bergketens die dicht genoeg bij het oppervlak liggen kunnen de stroming van richting doen veranderen. Water vloeit waar het gaan kan en zal bergtoppen omzeilen.

De horizontale stroming wordt bovendien beïnvloed door eb en vloed. Dit kun je vergelijken met een bak met water die een paar keer per etmaal aan de ene kant, en dan weer aan de andere kant wordt opgetild. Dit gaat geleidelijk, waardoor het water niet over de randen klotst. 

Het in beweging komen van water door de wind berust op een principe uit de natuurkunde. De bewegende deeltjes in de lucht geven energie, bewegingsenergie, af aan de deeltjes in het water wat daardoor ook in beweging komt. Deze beweging wordt doorgegeven naar  diepere oceaanlagen, maar remt af als het op de oceaanbodem stuit. De stromingen zorgen niet alleen voor het transport van warmte, maar ook van voedingstoffen – en van plastic afval.

De verticale stroming

In verhouding tot de verticale stroming heeft de horizontale stroming een hoge snelheid. De verticale stromingen doen honderden jaren over een cyclus: van beneden naar boven en weer terug. Er is water in het diepste van de oceaan wat in geen duizend jaar de oppervlakte heeft gezien. 

Verticale stromingen worden veroorzaakt door verschillen in de dichtheid van water. Dit is vergelijkbaar met lucht: warme lucht stijgt boven lucht die relatief kouder is. Daar is het hele principe van heteluchtballonnen op gebaseerd. Water met een hogere temperatuur heeft over het algemeen een lagere dichtheid dan water met een lagere temperatuur. Over het algemeen, omdat de dichtheid afhankelijk is van meerdere factoren dan alleen de temperatuur, zoals het zoutgehalte. Maar als alle andere factoren gelijk blijven, ceteris paribus, dan zakt water dat relatief koud is naar de bodem, zolang het daar relatief warmer is. 

De temperatuur van oceaanwater daalt door de toevoer van kouder water, bijvoorbeeld het smeltwater van ijs of regenwater, maar ook doordat het blootgesteld wordt aan lagere temperaturen, bijvoorbeeld doordat het in contact komt met ijs of terechtkomt in een klimaatzone met lagere temperaturen. Dat het oceaanwater daar terechtkomt, komt weer door de horizontale stromingen. De wind speelt ook een rol in het afkoelen van het oppervlaktewater, dat kun je vergelijken met het blazen in een kop met hete thee. Daarnaast koelt water dat aan het dalen is af, omdat het niet meer blootgesteld wordt aan zonnestralen. Die kunnen immers alleen maar doordringen in de bovenste laag van de oceaan.

Het tempo van de verticale stroming is lager dan die van de horizontale stroming, maar ook diffuser. Dat zie je als je een kleurstof, met een hogere dichtheid dan water, in een glas water druppelt. Die kleurstof zakt dan niet direct naar de bodem, maar verspreidt zich ook in de horizontale richting. 

Tot zover de oceaanstromingen.

De langzame koolstofcyclus

Koolstof wordt in de oceaan opgeslagen in organische verbindingen of anorganische verbindingen. Bicarbonaat is een anorganische koolstofverbinding. Organische koolstofverbindingen zijn bouwstenen van organismen, zoals het calciumcarbonaat dat gebruikt wordt in de uitwendige skeletten van het fytoplankton. In het evenwicht met de atmosfeer houden koelere wateren meer anorganische verbindingen vast. 

De langzame koolstofcyclus wordt met name gestuurd door de dichtheid van het water. Water met een hoger zoutgehalte heeft een grotere dichtheid. Daarnaast is de dichtheid van water groter naarmate de temperatuur daalt. Op sommige zeer specifieke plaatsen wordt het oppervlaktewater dichter en zakt het naar de diepte. Op deze plaatsen koelt het water af en neemt het zoutgehalte toe wanneer zich zee-ijs vormt. Daardoor schuiven koele, koolstofrijke wateren onder warme, koolstofarme wateren. Hierdoor neemt de koolstof die is opgeslagen in de diepe oceaan toe. Dit wordt de oplosbaarheidspomp genoemd.

Daarnaast neemt fytoplankton kooldioxide op in het door de zon beschenen oppervlaktewater, en maakt door fotosynthese organisch materiaal aan. Een klein deel van deze organische koolstof zinkt naar de diepe oceaan. Hier wordt het in het verteringsproces door bacteriën uitgeademd. Hierbij wordt het teruggebracht in anorganische vorm. Deze organische toevoer van de in de diepe oceaan opgeslagen koolstof wordt de biologische pomp genoemd.

In het diagram hieronder zijn de plaatsen waar de neerwaartse stroming het sterkst is, en dus oppervlaktewater daalt, met een gele cirkel aangeduid. Deze plaatsen worden aangemerkt als ‘koolstofgootstenen’ (carbon sinks). Hierdoor wordt de koolstof uit de bovenste lagen van de oceaan getransporteerd naar de diepe oceaan, om plaats te maken voor water dat uit de diepe oceaan komt en – nog – koolstofarmer is. 

Hoe het water van de diepte naar de oppervlakte opstijgt, is nog onduidelijk. Hierbij spelen stromingen in de diepe oceaan een rol, maar deze mechanismen worden nog slecht begrepen. Onderzoek hiernaar is moeilijk, omdat de oceaan tot wel 10 kilometer diep is. 

Op het onderste diagram is te zien dat het water vooral rond de evenaar opwaarts stroomt. Dit komt door de horizontale stromingen in de oceaan. Door de tegengestelde richting van deze stromingen op het noordelijk en het zuidelijk halfrond,  ontstaan zones waar deze stromingen samenkomen en uit elkaar gaan.. De uit elkaar gaande stroming zorgt voor het opwaarts stromen van oceaan water uit de diepte en de samenkomende stroming zorgt voor een neerwaartse stroom.

De snelheid van de langzame koolstofcyclus is afhankelijk van het verschil in dichtheid van de waterlagen in de oceaan. Zoals gezegd, is de dichtheid afhankelijk van de temperatuur en het zoutgehalte. Het zoutgehalte is afhankelijk van de zoetwater cyclus. Immers, het zoutgehalte neemt toe naarmate er meer water uit de oceaan verdampt, of wanneer zich bij de polen zee-ijs vormt. Het neemt af als er neerslag valt op de oceaan, of er ijs smelt. Hogere temperaturen, waardoor de oppervlaktewateren warmer worden en een lager zoutgehalte door het smelten van de ijskappen, betekent dat de dichtheid van het water afneemt. Hierdoor neemt de snelheid van de langzame koolstofcyclus af.

Bron: ocean-climate.org Ocean Circulation Fact Sheet

Samenvatting

Mogelijk duizelt het je onderhand. De koolstofcyclus in de oceaan is complex, vooral door het samenspel met de atmosfeer en de wind en de impact van oceaanstromingen op het klimaat.

We hopen dat we met bovenstaande toelichting een aantal dingen hebben duidelijk gemaakt:

  • Dat de oceaan 50 maal meer koolstof opslaat dan dat er in de atmosfeer zit, maar dat deze opslag beperkingen heeft:
    • Warm oppervlaktewater heeft een lagere opslagcapaciteit.
    • Als de langzame koolstofcyclus afneemt wordt het oppervlaktewater minder vaak ververst met koolstofarmer water.
    • Uiteindelijk is ook het diepe oceaanwater verzadigd.
  • Dat de koolstofdioxide die niet opgeslagen kan worden in de oceaan, in de atmosfeer blijft.
  • Dat behalve het oceaanwater ook het oceaanleven, het fytoplankton, CO2 opneemt.

Verzuring van de oceaan

Tot nu toe hebben we gekeken welke rol de oceaan speelt in de koolstofcyclus en dus in het opnemen van CO2.  De ecologische koolstofcyclus bewaarde hierin een dynamisch evenwicht. Door het verbranden van fossiele brandstoffen heeft de mens echter meer CO2 toegevoegd aan de cyclus dan verwerkt kan worden. Ruim 30% van deze overproductie van CO2 komt terecht in de oceaan, maar wanneer dit overschot niet wordt opgenomen door het fytoplankton vinden er chemische reacties plaats die een sneeuwbaleffect veroorzaken. De chemische reacties worden in onderstaand filmpje uitgelegd:

Het sneeuwbaleffect bestaat hierin, dat door afname van de pH-graad van het oceaanwater, oftewel de verzuring van het water, een aantal van de organismen die exoskeletten hebben, zoals schelpdieren, moeite hebben met het vormen van hun skeletten. De skeletten zijn bovendien zwakker. Je kunt dit vergelijken met de verzuring van natuurgebieden in Nederland als gevolg van de ammoniakuitstoot van megastallen. Dit leidt tot zwakke (endo-)skeletten van jonge vogels. Hierdoor neemt de populatie af.

Het geval wil, dat sommige soorten fytoplankton en zooplankton ook exoskeletten hebben. Er zijn soorten die, vanwege de hoge reproductiegraad van deze organismen, in staat zijn zich aan te passen aan de lagere pH-graad van het oceaanwater. Maar van andere zien wetenschappers de populaties teruglopen. Het gevolg daarvan is, dat er minder plankton in de oceaan is om CO2 op te nemen, waardoor de oceaan nog verder verzuurt.

Wat is de impact van oceaanverzuring op de economie?

Waar het verbranden van fossiele brandstoffen en klimaatverandering impact hebben op de oplosbaarheidscyclus en daarmee op de hoeveelheid CO2 in de oceaan, heeft de oceaanverzuring, het gevolg van een toename van CO2 in de oceaan, impact op de biologische cyclus. En die biologische cyclus is van belang voor onze voedselvoorziening.

Het meest in het oog springende gevolg van oceaanverzuring is de impact die de verzuring heeft op schaal – en schelpdieren. Schelpdieren, zoals mosselen en oesters, worden gekweekt in ‘banken’ die zich bevinden in getijdengebieden. Deze gebieden overstromen als het vloed is en de schelpdieren kunnen geoogst worden als het eb is. In het filmpje hieronder zie je het verhaal van een oesterkweker die in een gebied dat bekend staat om de opwaartse stroming van zeewater, oesters kweekt. Het water dat opstroomt is kouder en in kouder water zijn meer stoffen opgelost. Dat was altijd een voordeel, omdat dit opgestroomde water meer voedingsstoffen toevoerde. Maar het voert ook meer waterstof-ionen aan die de pH-graad van het water verlagen. Dit tastte de schelp van de oesters aan.

Naast dit voor de hand liggende effect op het kweken en de vangst van schelpdieren en krabben, heeft de oceaanverzuring ook gevolgen voor de visserij. Vissen hebben weliswaar geen exoskeletten, ze ondervinden toch de gevolgen van verzuring. Een aantal vissen is in staat om de pH-waarde van hun bloed in harmonie te brengen met de pH-waarde van het hun omringende oceaanwater. Hierdoor kunnen chemische reacties die in het lichaam van de vis plaatsvinden, worden gewijzigd. Bij de mens bijvoorbeeld kan een daling van de pH-waarde van het bloed met 0,2-0,3 leiden tot toevallen, coma’s en zelfs de dood. Voor sommige vissen neemt hierdoor de sterftekans toe en de reproductiegraad af. Dit betekent dat de visstand afneemt. 

De visstand neemt ook af wanneer de populaties fyto- en zooplankton afnemen. Fytoplankton bevindt zich onderaan het voedselweb van het oceaanleven. Hun grootte wordt gemeten in micrometers, een duizendste van een millimeter. Er is een grote diversiteit aan fytoplankton en ze variëren in grootte van één tot enkele honderden micrometers. Ze worden opgegeten door zooplankton, die weer gegeten worden door vissen. Walvissen slokken met ‘vis’-ladingen plankton op. 

Als het plankton geen uitwendige skeletten meer kan vormen doordat de waterstofionen reageren met carbonaat-ionen en bicarbonaat vormen en zich niet kan aanpassen aan de snelle veranderingen, nemen de planktonpopulaties af. Dit laat zijn sporen na door het gehele voedselweb en brengt dus ook de visstand in gevaar.

Als de planktonpopulaties afnemen, wordt er minder CO2 in de biologische cyclus opgenomen. Dat zou je kunnen vergelijken met bomenkap. Dit in combinatie met de veranderingen in de oceaan die de opname van CO2 in het water verminderen, zoals stijgende temperaturen en verzadiging, maakt dat we niet op de oceaan als koolstofgootsteen kunnen vertrouwen. De schrijver van Ocean Dynamics and the Carbon Cycle, Michael J. Follows, vergeleek in een interview de opslag van CO2 in de oceaan met een badkuip en de opslag in de atmosfeer met een theekopje, en hij vroeg: “Stel je voor dat de badkuip overloopt.”.

De oceaan heeft tot nog toe een grote rol gespeeld in de aanpassing van de aarde aan de verbranding van fossiele brandstoffen. Wij zullen ons aan moeten passen aan de gevolgen van klimaatverandering. Eén van de oceaansystemen die een belangrijke rol spelen in de klimaatadaptatie zijn de koraalriffen. Koraalriffen zijn onderwaterstructuren die uit calciumcarbonaat bestaan en in tropische wateren voorkomen. Ze zijn opgebouwd uit calciumcarbonaat CaCO3. Koraalriffen fungeren als een natuurlijke golfbreker die kusten beschermt tegen erosie en overstroming door de kracht van golven te absorberen. Hierdoor wordt de impact op de kust sterk beperkt – ze kunnen tot 97% van de golfenergie absorberen -, doordat het water aan de achterkant van het rif tot rust komt. Gezonde riffen kunnen kustbescherming bieden, zelfs tijdens zware stormen en tsunami’s. Maar koraalriffen hebben erg te leiden onder oceaanverzuring. Dat wordt in het volgende filmpje uitgelegd:

Koraalriffen beslaan slechts zo’n 0,1% van het mondiale zeeoppervlak, desondanks ondersteunen ze ongeveer 25% van de biodiversiteit in de oceanen en zijn ze van vitaal belang als bron van voedsel, onderdak, medicijnen en culturele en esthetische waarde voor de mensheid. We lezen in de Dasgupta review dat “Van de 120.000 soorten op de rode lijst van de IUCN […] meer dan 32.000 soorten met uitsterven bedreigd [worden]. Dit omvat […]  33% van de rifbouwende koralen […] (IUCN, 2020).” Dat zijn alleen de koralen zelf, niet het zeeleven dat afhankelijk is van de koraalriffen voor voedsel, onderdak en als schuilplaats, wat je ziet in dit National Geographic filmpje.

Biodiversiteit is ook belangrijk voor de voedselvoorziening. Dit bleek uit een studie gedaan door Joey Bernhardt van Yale en Mary I. O’Connor van de Universiteit van British Columbia.

Voor de studie analyseerden Bernhardt en O’Connor 7.245 voedingsstofmonsters van 801 zee- en zoetwatervissen en ongewervelde dieren. Al kunnen mensen zelfs met vis en schaal- en schelpdieren uit minder diverse ecosystemen in hun eiwitbehoefte voorzien, om in hun behoefte aan belangrijke voedingsstoffen zoals calcium, ijzer en zink te voorzien, is er een grote biodiversiteit nodig. 

De onderzoekers ontdekten dat de verschillende soorten vis en schaal- en schelpdieren verschillende en elkaar aanvullende voedingsprofielen hebben. Terwijl ze weinig verschil ontdekten in het eiwitgehalte tussen de soorten, ontdekten ze dat de concentraties van micronutriënten – waaronder calcium en ijzer – en essentiële vetzuren aanzienlijk variëren. Daarom kan zeevoedsel afkomstig uit biodiverse ecosystemen helpen bij het bestrijden van “verborgen honger”, waarbij mensen wel toegang hebben tot voldoende calorieën, maar niet tot voldoende microvoedingsstoffen.

Wij, mensen die geen oceanologie of mariene biologie hebben gestudeerd, maar ook de wetenschappers die actief zijn in deze onderzoeksgebieden, weten erg weinig van de oceaan, het oceaanleven en de samenhang tussen ecosystemen. En het is de oceaan die wel eens voor de grootste verrassing zou kunnen zorgen.

Journaliste Bernice Noteboom maakte voor de NPO een reportage over de oceaan in het kader van de documentaireserie Klimaatjagers, waarin veel van wat hierboven aan de orde is gekomen, terugkomt.

Gebruikte bronnen